In dit rapport staat de morfologische ontwikkeling van de Westerscheldemond centraal. Met kennis over de ontwikkeling van de afgelopen periode, wordt een prognose gemaakt van de zandhuishouding in de Westerscheldemond tot aan 2020. Die prognose is gebruikt om mogelijke kansen en bedreigingen te signaleren die van belang kunnen zijn bij het optimaliseren van toekomstig beheer van de Westerscheldemond. In de afgelopen twee eeuwen is het geulenstelsel in de Westerscheldemond veranderd. In het begin van de 19e eeuw waren nog 3 kenmerkende geulen in de monding aanwezig. Tegenwoordig zijn er nog 2 dominante geulen, namelijk de Scheur/Wielingen en het Oostgat. De derde geul (Deurloo) is veranderd in 2 minder duidelijke doorgangen die gescheiden worden door een bank. Het morfologische gedrag van de Westerscheldemond wordt veelal in beeld gebracht door middel van een zandbalans. Op basis van kaartmateriaal over verschillende jaren wordt bepaald of een gekozen gebied zand verliest (export) of juist bergt (import). Vervolgens worden de resultaten met elkaar in verband gebracht door de gebieden van erosie en sedimentatie aan elkaar te koppelen. Zo worden uitspraken gedaan over de eventuele zanduitwisseling tussen gebieden in de Westerscheldemond en ook de daaraan grenzende gebieden (Westerschelde, Noordzee, kusten). De zanduitwisseling is ook geïnterpreteerd in termen van veranderingen in dieptelijnen. Verschillende studies geven aan dat de Westerscheldemond in de periode 1969 - 1993 naast bagger- en stortactiviteiten, zand heeft verloren (115 ± 70 miljoen m3). Dit netto zandverlies is echter niet constant door de jaren heen. Begin jaren 70 is zelfs een zandtoename geconstateerd, en de grootste afname begin jaren 80 lijkt inmiddels al weer voorbij. Die variaties in de zandbalans blijken afhankelijk van menselijke ingrepen, voornamelijk baggeren/storten en kustverdedigingswerken. Maar ook natuurlijke fluctuaties, bijvoorbeeld een 18,6-jarige cyclus in het getij, of aanwezige zandgolven en erodeerbaarheid van het materiaal op de zeebodem zullen van invloed zijn. Hierdoor zal in deelgebieden van de Westerscheldemond verschillend gedrag optreden. Dat gedrag bepaalt bijvoorbeeld langs de kusten de zandsuppletiebehoefte, in de geulen de baggerbehoefte en op de platen de stortmogelijkheden. In de Westerscheldemond zijn lokaal van belang de stabiliteit van het platenstelsel, de Raan, en de stabiliteit van het huidige twee-geulenstelsel (Scheur/Wielingen en Oostgat). Voor de kust van Zeeuwsch-Vlaanderen zijn de zandgolven van belang en voor de kust van zuidwest Walcheren moet rekening gehouden worden met stroomresistente lagen. Voor beide kustgedeelten zijn aangebrachte harde constructies (havens, verdedigingswerken) mede bepalend voor het morfologische gedrag. Een morfologische voorspelling (in dit rapport tot aan 2020) is een interpretatie van de opgestelde zandbalans. Die interpretatie is niet eenvoudig. Het combineert kennis over het waargenomen gedrag van de Westerscheldemond met algemene uitspraken (evenwichtsrelaties) over vergelijkbare morfologische systemen. De moeilijkheid in de interpretatie zit in de beperkte geldigheid van evenwichtsrelaties in systemen die zo door de mens zijn beïnvloed. Bovendien zijn onnauwkeurigheid (en beschikbaarheid) van dieptegegevens, maar ook verandering in zeespiegelstijging en getij, aanwezigheid van slib, menselijk handelen in en rond het interessegebied van invloed. Aannames over mogelijk toekomstig menselijk handelen en over natuurlijke processen als zeespiegelstijging zijn noodzakelijk voor het maken van een morfologische voorspelling. Daartoe zijn in dit rapport een vijftal scenarios onderscheiden. Het betreft: i) voortzetting huidig beleid, ii) verandering in autonome aansturing (waaronder verandering in zeespiegelstijging), iii) verandering van ingrepen in de Westerschelde, iv) verandering van ingrepen in de monding en tenslotte v) een specifiek geval, namelijk een algemene verdieping van de vaarweg naar Antwerpen. Met de huidige kwalitatieve kennis wordt gesteld dat zonder een versnelde zeespiegelstijging de morfologische veranderingen op de zandbalans tot 2020 marginaal blijven. Een ernstige verstoring van de zandhuishouding wordt voor de onderscheiden scenarios dus niet verwacht. Het huidige beleid zal ook in de komende decennia kunnen voldoen, waarbij zich mogelijkheden voordoen bij de uitvoering daarvan. Een verhoogde Paardenmarkt (stortlokatie) biedt bijvoorbeeld bescherming tegen de golfaanval op de kust. Dit kan het aantal zandsuppleties verminderen die nodig zijn om de kust van Zeeuwsch Vlaanderen te handhaven. De aanzanding van het Zwin zal dan tevens afnemen. Als ook zand gestort zou worden in de Appelzak, dan wordt een verdergaande verdieping van die geul tegengegaan en blijft de munitie uit de eerste wereldoorlog begraven. De verwachting is dat deze stortlokaties goed bereikbaar blijven vanuit zee. Een van de grootste kansen in de Westerscheldemond is om het zand dat afkomstig is uit de verdiepingswerkzaamheden te gebruiken in een onderwatersuppletie. Onderzocht zal moeten worden of dit zand op termijn daadwerkelijk ten goede zal kunnen komen aan het BKL-volume van Zeeuwsch-Vlaanderen. Bij een verdieping zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige kleilagen. Het wegbaggeren van resistente kleilagen, bijvoorbeeld in de Scheur/Wielingen, zal immers geen gunstige morfologische ontwikkeling in gang zetten. De aanwezige harde constructies voor de kust van zuidwest Walcheren verhinderen de oostwaartse migratie van het Oostgat. Die door de mens beheersde stabiele situatie betekent echter niet dat er in de nabijheid zand gewonnen kan worden. Als ten gevolge van zandwinning op bijvoorbeeld het Bankje van Zoutelande het Bankje doorbreekt, zal dat hinder opleveren voor de scheepvaart. Afsluitend wordt gesteld dat door de stabiliteit van de Raan er zich mogelijkheden voordoen voor intensiever gebruik van de Raan. Een studie naar de aanleg van een windmolenpark of eiland zal de haalbaarheid echter nog moeten aangeven. Nog niet alle mogelijkheden en onmogelijkheden van de Westerscheldemond zijn bekend. In dit rapport wordt gesteld dat in geval van een versnelde zeespiegelstijging er waarschijnlijk rekening gehouden moet worden met een extra zandbehoefte in de Westerscheldemond. De consequenties voor het beheer is echter nog niet kwantitatief aangegeven. Hiervoor is het nodig dat de interpretatie van de zandbalans beter wordt onderbouwd. Bij concrete vragen naar de gevolgen van een geulverdieping, zal aandacht besteedt moeten worden aan de ontwikkeling van een modelinstrumentarium dat onder andere de gevolgen van getijdoordringing in de Westerschelde, alsook de interactie met het Oostgat kan aangeven.