Print Email Facebook Twitter Zand-slibsegregatie in de Westerschelde Title Zand-slibsegregatie in de Westerschelde Author De Bake, D.P. Contributor De Vriend, H.J. (mentor) Wang, Z.B. (mentor) Van Ledden, M. (mentor) Verbeek, H. (mentor) Faculty Civil Engineering and Geosciences Date 2000-08-01 Abstract De bodemsamenstelling van estuaria varieert vaak sterk in zowel horizontale als verticale richting. Met name de ruimtelijke verdeling van zand en slib (zgn. zand-slibsegregatie) is belangrijk, omdat voedingsstoffen en vervuilende stoffen zich voornamelijk hechten aan slib en niet aan zand. Hierdoor is het slibpercentage in de bodem een belangrijke parameter voor ecosystemen en een indicator voor de mogelijke aanwezigheid van bodemvervuiling. Voor een goed beheer van estuaria is kennis en voorspelling van dit fenomeen noodzakelijk. De ruimtelijke verdeling van zand en slib is nog altijd niet goed te verklaren en dus te voorspellen. Dit wordt met name veroorzaakt door de complexe interactie tussen de waterbeweging, sedimenttransport en bodemligging en -samenstelling. De waterbeweging ten gevolge van getij en golven maken het stroombeeld in een estuarium zeer complex. Daarnaast worden erosie- en sedimentatieprocessen van zand en slib nog maar beperkt begrepen. Een veel gebruikte hypothese voor het verklaren van zand-slibsegregatie is "hoe kalmer het water, hoe meer slib". De achtergrond van deze hypothese is dat slib in het algemeen bij lagere stroomsnelheden nog getransporteerd kan worden, terwijl zand inmiddels gesedimenteerd is. Doelstelling van dit onderzoek is het bekijken of er een lokale relatie bestaat tussen waterbeweging enerzijds en de bodemsamenstelling anderzijds. Deze relatie is onderzocht aan de hand van een stromingsmodel en bodemgegevens van de Molenplaat, een intergetijdegebied nabij Hansweert in de Westerschelde. De bodemsamenstellingsgegevens zijn verkregen uit een in 1990 uitgevoerde meetcampagne in de hele Westerschelde. Tijdens deze meetcampagne is de bovenste tien centimeter van de bodem bemonsterd en hiervan is de korrelgrootteverdeling bepaald. In totaal zijn in dit onderzoek 344 monsters gebruikt. Verder zijn secundaire parameters als valsnelheden en dieptegemiddelde kritische snelheden voor het begin van beweging voor zand berekend. Het gebruikte waterbewegingsmodel is het Molenplaatmodel uit 1995. Met dit model zijn dieptegemiddelde (2DH) berekeningen uitgevoerd voor drie verschillende getijsituaties: een springtij, een gemiddeld getij en een doodtij situatie. Tevens is een 3D berekening voor de springtij situatie gemaakt om te bekijken of dit betere waarden voor de waterbeweging oplevert. De monsterpunten zijn toegevoegd aan dit model als observatiepunten, zodat per monsterpunt de waterbeweging gedurende de getijperiode berekend wordt. Door een nabewerking van de modelresultaten zijn verschillende hydrodynamische parameters per monsterpunt berekend, zoals de maximale snelheid, de gemiddelde snelheid, de energiedissipatie etc. Met betrekking tot de relatie tussen sedimenteigenschappen en diepte blijkt dat er tussen 1m +NAP en 2m -NAP hoge concentraties slib in de bodem voorkomen. Op de hoogste delen van de platen (boven 1m +NAP) wordt echter vrijwel geen slib aangetroffen en dieper dan 2m -NAP is de trend ook niet meer waarneembaar. Ook de dso van de zandfractie lijkt samen te hangen met de diepte. Uit de correlatie blijkt: hoe dieper, hoe grover het zand. Combinaties tussen bodemsamenstellingsparameters en hydrodynamische parameters zijn gevisualiseerd in grafieken. Hoewel de waterbeweging van de getijberekeningen in absolute grootte natuurlijk verschilt, laat een vergelijking tussen de verschillende getijomstandigheden zien dat er weinig concrete verschillen zijn. De vormen van de puntenwolken wijken niet erg af wanneer de getijberekeningen worden vergeleken. Wanneer zand en slibpercentages worden uitgezet tegen maximale snelheden, bodemschuifspanningen en energiedissipaties, blijkt er steeds een bepaalde grens te zijn waarboven vrijwel geen slib meer voorkomt. Onder deze grens is echter geen duidelijk verband aanwezig. Zowel grof als fijn materiaal komen voor. Het lijkt erop dat onder deze grens wel de mogelijkheid is voor slib om neer te slaan, maar dat het van meerdere processen afhangt of dit daadwerkelijk gebeurt. Wanneer korreldiameters en aanverwante parameters als dso worden uitgezet tegen de waterbeweging, is steeds een redelijk lineair verband aanwezig. Hoe groter de optredende snelheden en schuifspanningen, hoe grover het sediment. Subject siltsedimentmorphology To reference this document use: https://doi.org/10.4233/uuid:602b3f8c-f5ff-4d05-988f-5f5a25d34129 Publisher TU Delft, Civil Engineering and Geosciences, Hydraulic Engineering Related item https://doi.org/10.4121/uuid:b7931256-63b8-4336-884d-a62ac2e4d1f7 Part of collection Student theses Document type master thesis Rights (c) 2000 De Bake, D.P. Files PDF ceg_bake_2000.pdf 14.21 MB Close viewer /islandora/object/uuid:602b3f8c-f5ff-4d05-988f-5f5a25d34129/datastream/OBJ/view