In 1999 is een driejarige pilotstudie gestart naar het in ruimte en tijd seizoensafhankelijk voorkomen van diadrome vissoorten in het Eems-Dollard estuarium. In 1999 werd één visstation in het Groote Gat van de Dollard bemonsterd waarbij ook de invloed van het dag-nachtritme op de vangsten onderwerp van studie was. Voor inzicht in de ruimtelijke variatie in het diadrome visaanbod werd in 2000 een tweede locatie in gebruik genomen (Oterdum), meer zeewaarts gelegen zowel vóór de mond van de Dollard als vóór de monding van de rivier de Eems. Uit overwegingen met betrekking tot de representativiteit van de sinds 1999 bemonsterde locatie in de Dollard werd aldaar in het laatste jaar (2001) nog een tweede station toegevoegd. Dit station lag eveneens in het Groote Gat maar aan de andere kant (oostzijde) van de geul. De locaties werden simultaan bemonsterd over één en dezelfde getijcyclus, vloed en eb, met een frequentie van 10 keer per jaar. In de maanden juni tot augustus werden de bemonsteringen op locatie Oterdum sterk bemoeilijkt door het invasieve aanbod van grote kwallen, zoals o.a Aurelia, Chrysaora, Rhizostoma. Daardoor gingen complete vangsten verloren. Op de meest benedenstroomse locatie Oterdum was de saliniteit gemiddeld 5 hoger dan in de Dollard. DIADROME VISSOORTEN In totaal werden er 41 vissoorten gevangen, waarvan 9 met een diadrome leefwijze: spiering (Osmerus eperlanus), bot (Platichthys flesus), driedoornige stekelbaars (Gasterosteus aculeatus), paling (Anguilla anguilla), rivierprik (Lampetra fluviatilis), zeeprik (Petromyzon marinus), fint (Alosa fallax), zeeforel (Salmo trutta) en dunlipharder (Liza ramada). Zes van de 9 diadrome vissoorten kwamen algemeen voor, in de Dollard zowel als bij Oterdum. De dunlipharder werd in de Dollard veel minder vaak aangetroffen dan bij Oterdum. De zeldzame zeeforel werd alleen bij Oterdum gevangen, en de zeeprik alleen in de Dollard. Er werd geen invloed van de dag-nacht ritmiek op de vangsten van de diadrome vissen gevonden, noch werd er een verband gevonden met de getijfasen vloed en eb. In de Dollard werden er bij slechts twee soorten aantalsverschillen gevonden tussen de twee monsterstations in het Groote Gat, met name de oudere spiering en de 0-groep bot kwamen in hogere aantallen voor op het westelijke station in het Groote Gat. Het seizoensmatig aantalsverloop kwam op de beide stations overeen. Spiering, bot, driedoornige stekelbaars en paling kwamen in de Dollard in hogere aantallen voor dan op de benedenstroomse locatie Oterdum. Het omgekeerde was het geval bij de rivierprik en de fint. Van de rivierprik trok het merendeel de rivier de Eems op en de finten, overwegend juveniele dieren, trokken zeewaarts vanaf de paaigronden in de bovenstroom van de Eems. SEIZOENSGEBONDEN VOORKOMEN Zes algemeen voorkomende diadrome soorten vertoonden een seizoensafhankelijk en soortspecifiek aantalspatroon, op beide locaties (Oterdum en Dollard) overeenstemmend, maar in van jaar tot jaar wisselende aantallen: De spiering was het gehele jaar in het estuarium aanwezig. De jongste jaarklasse verscheen vanaf juli in snel toenemende aantallen tot een maximaal niveau in september. De oudere spiering fluctueerde het gehele jaar rond een vrijwel constant niveau. In de Dollard werden grotere aantallen gevangen dan bij Oterdum. Ook de bot werd het gehele jaar in het estuarium aangetroffen. De jongste jaarklasse verscheen in juni in de vangsten en bereikte de hoogste aantallen in de periode september-oktober. Daarna namen de aantallen af. De botten van één jaar en ouder namen vanaf februari geleidelijk toe tot een maximaal niveau gedurende de periode meiaugustus. Vervolgens vond er een sterke afname plaats tot minimale aantallen in november-december. De afname van de bot in het najaar is indicatief voor de trek naar dieper water. De paling, vermoedelijk blinker, een voorstadium van de schieraal, werd in geringe aantallen gevangen met een duidelijk maximum in de zomermaanden. Deze soort ontbrak in de winter. In het stadium van schieraal trekt de paling naar de in zee gelegen paaigronden. De driedoornige stekelbaars was in de periode februari-maart in maximale aantallen aanwezig als gevolg van de massale paaitrek naar zoet water in het vroege voorjaar. Na maart vond een snelle afname plaats. Gedurende de zomer ontbrak de stekelbaars vrijwel geheel in het estuarium. De rivierprikken, merendeels geslachtsrijpe dieren, verschenen vanaf augustus in toenemende aantallen in het estuarium met een maximum in november, een toename die in verband staat met de paaitrek naar zoet water. Bij Oterdum waren de aantallen hoger dan in de Dollard. Substantiële aantallen van de fint werden voor het eerst gevangen in het najaar van 1999. Het betrof de in dat jaar geboren jaarklasse. De aantallen namen in de loop van 2000 geleidelijk af tot een minimaal niveau dat niet meer veranderde in het jaar daarop. In 2000 en 2001 vond geen nieuwe aanwas van finten plaats. Jonge finten werden op beide locaties aangetroffen. Adulte exemplaren van zon 35 cm en meer werden slechts incidenteel en alleen op locatie Oterdum gevangen. Op grond van de afmetingen betroffen het vermoedelijk geslachtsrijpe vrouwtjes. Mede op grond van de eenmalig waargenomen reproductie in de periode 1999-2001 moet de fint in het Eems estuarium als zeldzaam worden beschouwd.