Print Email Facebook Twitter Vervanging van witte Belgische steen: Materiaalkeuze bij restauratie Title Vervanging van witte Belgische steen: Materiaalkeuze bij restauratie Author Quist, W.J. Contributor Van Hees, R.P.J. (promotor) Faculty Architecture Department RMIT Date 2011-02-14 Abstract Dit proefschrift gaat over de keuze van natuursteensoorten ter vervanging van witte Belgische zandige kalksteen bij de restauratie van Nederlandse monumenten in de periode die loopt van het einde van de negentiende tot het einde van de twintigste eeuw. De studie is gericht op het identificeren van de keuzeargumenten en de gevolgen hiervan. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan duurzaamheid en compatibiliteit en aan de rol die deze begrippen spelen in het keuzeproces. Het belang van de studie is onder andere gelegen in het begrijpen van uitgevoerde restauraties om deze kennis in te zetten voor nieuwe restauraties: leren van onze ingrepen om te weten hoe in te grijpen. Door middel van literatuuronderzoek en casusonderzoek is een antwoord gezocht op de drie hoofdvragen van de studie: “Welke argumenten worden in het keuzeproces tijdens een restauratie gebruikt voor het kiezen van vervangende natuursteensoorten?”, “In hoeverre en in welke mate spelen compatibiliteit en duurzaamheid een rol in de overwegingen rond de keuze voor vervangende natuursteensoorten en welke lering valt te trekken met betrekking tot gebleken compatibiliteit en gebruiksduur uit waarnemingen in de praktijk?” en “Bestaan er trends in de toepassing van vervangende natuursteensoorten en zo ja, hoe verhouden deze trends zich tot duurzaamheid en compatibiliteit?” De kern van de studie wordt gevormd door vier casussen te weten de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Breda, de Maria-Magdalenakerk te Goes, de Grote Kerk te Dordrecht en het Stadhuis te Gouda. Alle vier gebouwen hebben twee of drie restauratiecampagnes gekend in de beschouwde periode. Hierop volgt een reflectie aan de hand van de vervanging van mergel aan Limburgse monumenten omdat hiervan verondersteld wordt dat het proces van natuursteenvervanging anders verloopt in verband met de betere beschikbaarheid van vervangende natuursteen die nauw verwant is aan het originele materiaal. De casussen worden voorafgegaan door een aantal hoofdstukken waarin thema’s worden onderzocht die de context bepalen waar binnen de vervanging van witte Belgische steen plaats heeft gevonden en plaatsvindt. Tijdens het onderzoek naar de context van natuursteenvervanging en de casussen kwam een aantal argumenten voor het kiezen van vervangende natuursteensoorten naar voren die gegroepeerd kunnen worden tot een karakterisering van perioden zoals de wens tot toepassing van harde, homogene steensoorten in de periode tot de Eerste Wereldoorlog, een vroege vorm van het streven naar toepassing van duurzame steensoorten. Het is gebleken dat met name in deze periode, maar ook later, de veelheid aan indelingen en benamingen van typen Franse kalksteen geleid heeft tot spraakverwarring en wellicht tot keuze van natuursteen op basis van onjuiste argumenten. Deze periode werd gevolgd door een periode waarin de beschikbaarheid van steensoorten vanwege de oorlog richtinggevend was voor het keuzeproces. De twintiger en dertiger jaren werden gekenmerkt door keuzeargumenten gebaseerd op aspecten van esthetische en historische compatibiliteit die leidden tot de toepassing van steensoorten die bijdroegen aan een rustieke uitstraling. Hierbij was een belangrijke rol weggelegd voor de adviezen van mijningenieur A.L.W.E. van der Veen. In de periode na de Tweede Wereldoorlog werden duurzaamheidsargumenten steeds vaker gebruikt, in het begin gecombineerd met de gevolgen van beperkte beschikbaarheid en gecombineerd met onderdelen van esthetische compatibiliteit. Vanaf ongeveer 1960 werd het streven naar duurzame steensoorten sterker en kwamen uitgesproken compatibiliteitsargumenten nauwelijks meer voor. Tot slot kunnen de keuzeargumenten uit de periode 1980 tot 2000 worden samengevat met de wens tot ‘extreme’ duurzaamheid terwijl bij diverse restauraties de verschillende aspecten van compatibiliteit weer, zij het beperkt, aandacht krijgen. Hierbij moeten nog enkele kanttekeningen worden gemaakt: Het streven naar esthetische en historische compatibiliteit in het interbellum werd geïnitieerd door de Grondbeginselen en Voorschriften voor het behoud, de herstellingen de uitbreiding van oude bouwwerken uit 1917. De trend van toepassing van duurzame steensoorten, zoals basalt en trachiet, ter vervanging van witte Belgische steen hangt nauw samen met het Zandsteenbesluit van 1951. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd deze trend versterkt door de constatering van dikke gipskorsten op kalksteen ten gevolge van luchtverontreiniging en de voorspellingen dat de hieraan gerelateerde problematiek zich zou voortzetten. Voor wat betreft de gebruiksduur van vervangende steensoorten blijkt dat alle toegepaste steensoorten duurzaam genoeg zijn voor toepassing in parementwerk en dat dit, op enkele uitzonderingen na, ook geldt voor eenvoudig lijstwerk en beschut geprofileerd werk. Met betrekking tot de vensters is gebleken dat veel vervangende natuursteen nog steeds in gebruik is en dat veel vervangingen van vervangstenen vooral te wijten zijn aan roestende ijzeren brugstaven. Ettringer tufsteen vormt een negatieve uitzondering; dit materiaal, vooral waar toegepast als montant of tracering, kent vaak slechts een gebruiksduur van 60 tot 90 jaar. De grootste duurzaamheidsproblemen hebben zich voorgedaan bij slanke, geprofileerde en geornamenteerde onderdelen waaronder hoofdzakelijk pinakels en kruisbloemen en bij alzijdig blootgestelde onderdelen zoals balustraden. De meeste steensoorten, die werden toegepast voor vrijstaande pinakels hebben een gebruiksduur gekend van maximaal 115 jaar. Veel pinakels zijn echter slechts 50 tot 100 jaar in gebruik geweest, met diverse voorbeelden van een nog korte gebruiksduur. Uitzondering hierop vormen de Savonnières in Zuid-Limburg en de Udelfanger zandsteen aan de Grote Kerk te Dordrecht. Een gedifferentieerde keuze voor vervangende natuursteen, afhankelijk van expositieomstandigheden is mogelijk en zou kunnen leiden tot, in economische zin, aantrekkelijkere restauraties, met voldoende hoge levensduur. In het parement heeft het streven naar duurzaamheid minder nadruk nodig dan bij geprofileerd en alzijdig geëxposeerd werk; een grotere aandacht voor esthetische en historische compatibiliteit is hierbij overigens wenselijk. De compatibiliteit van toegepaste (voeg)mortelreparaties heeft nadrukkelijk meer aandacht nodig. Mede met het oog op een meer wetenschappelijke aanpak van het kiezen van vervangende steensoorten is het gewenst om nader onderzoek te doen naar de technische compatibiliteit van vervangende steensoorten met originele witte Belgische steen. Daar dient de mortel nadrukkelijk bij te worden betrokken. Met betrekking tot vervangreeksen blijkt dat er een opvallend grote diversiteit aan steensoorten is gebruikt ter vervanging van de originele witte Belgische steen. Er is geen patroon waaruit blijkt dat alle vervangreeksen dezelfde beweging maken, het blijkt dat vele combinaties voorkomen. Vulkanische gesteenten en sedimentaire gesteenten wisselen elkaar af. De tendens hierbij is dat de tweede vervanging meestal werd uitgevoerd in een duurzamer geachte steensoort dan de eerste vervanging. De veronderstelling dat mergel bij restauraties altijd door mergel werd en wordt vervangen blijkt onjuist, ook mergel is regelmatig vervangen door andere steensoorten en wijkt daarmee minder af van de vervanging van witte Belgische steen dan voorafgaand aan deze studie verondersteld. Voor wat betreft de inhoud van de diverse restauratierichtlijnen wordt geconcludeerd dat daarin weinig over materialen en materiaalkeuze wordt gezegd en dat deze veelal blijven steken bij algemene uitgangspunten zoals behouden gaat voor vernieuwen en minimale interventie. Door het ontbreken van bruikbare handvatten voor natuursteenkeuze bij restauraties blijkt vernieuwing en grootschalige interventie zeer veel voor te komen. Tijdens de studie is gebleken dat het zeer moeilijk te achterhalen is waarom gebouwen op een bepaalde manier gerestaureerd zijn. Ook het keuzeproces rond natuursteen blijkt nauwelijks gedocumenteerd. Dit gebrek aan documentatie is duidelijk in strijd met het veelal als richtlijn gehanteerde Charter van Venetië. Op basis van het onderzoek is een onderlegger ontwikkeld ten behoeve van het formuleren van uitgangspunten voor het kiezen van vervangende steensoorten. Naast de confrontatie met de diverse aspecten van compatibiliteit en duurzaamheid komt dit hulpmiddel ook tegemoet aan het geconstateerde probleem van onvolledige documentatie en verantwoording. Subject restauratienatuursteenledesteenmateriaalkeuzevervangingargumentatiemonumentenOnze-Lieve-VrouwekerkMaria-MagdalenakerkGrote KerkStadhuisBredaGoesDordrechtGouda To reference this document use: http://resolver.tudelft.nl/uuid:cebc18ff-af1d-4493-aed4-adcdf2bccfc0 ISBN 9789053353714 Part of collection Institutional Repository Document type doctoral thesis Rights (c) 2011 Quist, W.J. Files PDF Dissertatie_quist_e-book.pdf 7.77 MB Close viewer /islandora/object/uuid:cebc18ff-af1d-4493-aed4-adcdf2bccfc0/datastream/OBJ/view